woensdag 19 december 2012

Luister naar mij (deel 12)

De warboel in mijn hoofd is plotsklaps verdwenen. Abrupt sta ik op en ik priem met mijn vinger richting het zolderluik. ‘Daar. Daar moeten we zijn.’ Thomas kijkt mij vragend aan. ‘Zie je het dan niet? Hoe zijn wij samen met de makelaar naar de zolder geklommen? Er hing toch een touwtje aan het luik om het te openen? Kijk dan, Thomas, het touw is weg. Iemand houdt zich verborgen in ons huis.’ Opgewonden loop ik heen en weer over de overloop. Mijn oog valt op de gereedschapskist in de hoek. Ik graai tussen het gereedschap en even later houd ik triomfantelijk een schroevendraaier omhoog. ‘Kom. Jij bent groot genoeg om deze er tussen te wrikken. Dat luik moet open. Ik wil wel eens kijken wat er boven te zien is.’ De adrenaline suist door mijn lichaam.
Ik ben niet meer te stuiten. Thomas kijkt mij met zijn altijd nuchtere blik aan. ‘Ik denk dat we beter de politie kunnen waarschuwen,’ zegt hij bedachtzaam. Nadrukkelijk duw ik met mijn vinger op het lichtknopje op de overloop, hopende dat de lamp op zolder aan zal gaan. ‘Open,’ zeg ik op gebiedende toon. Zuchtend heft Thomas zijn armen. Hij weet dat tegenspreken nu geen zin heeft.

Eén klik en het luik valt open. Thomas duwt tegen de trap om hem achter de hendels vandaan te halen en naar beneden te schuiven. Als de trap is uitgeklapt, zet Thomas resoluut zijn voet op de eerste trede en klimt omhoog. Ik volg aarzelend. Op zolder kijken we elkaar aan. Behalve een oude dekenkist en een heleboel stof is er niets te zien.
We blijven een paar minuten doodstil staan, beiden in gedachten verzonken. Thomas doorbreekt de stilte. ‘Ik ga de politie bellen. Er zijn hier teveel vreemde dingen gebeurd. Eerst die briefjes, toen de badkuip en die pyjamabroek. Ze kunnen in ieder geval het patroon van het bloedspoor op de badkuip bekijken en een dna-onderzoek uitvoeren.’
Ik knik en zeg: ‘Ik wil ook wel eens weten waar die slager is gebleven. Hij is per slot van rekening de laatste die in dit huis heeft gewoond. Niemand heeft ons verteld of hij is verhuisd of overleden.’

We zitten naast elkaar op de dekenkist. Thomas haalt zijn mobiele telefoon uit zijn broekzak en toetst langzaam de cijfers in: 0900 8844. Kort en krachtig legt hij de situatie uit. Als hij klaar is met bellen, slaat hij een arm om mij heen. ‘Ze sturen nog vanmiddag iemand langs. Waarschijnlijk komt morgen iemand van de technische recherche. We moeten de verborgen kamer gesloten houden en alles laten zoals het nu is.’
Ik slaak een zucht van verlichting. Thomas staat al op de vlizotrap, om naar beneden te gaan, als Charlie onder aan de trap begint te blaffen. ‘Stil maar, Charlie. We komen er aan.’ Ik sta ook op van de dekenkist en loop naar het trapgat. Als ik me omdraai om achterwaarts de trap af te gaan, spits ik mijn oren. Hoor ik iets? Ik schud mijn hoofd en haal mijn schouders op. Ik heb er genoeg van om hier in huis overal wonderlijke signalen te zien en te horen. Ik moet me geen gekke dingen in mijn hoofd halen. Ik schuif de trap weer naar boven en laat met een klap het zolderluik dichtvallen.

Beneden gaat de bel. Ik hoor Thomas samen met iemand naar boven komen. Gelukkig. De politie is er al. Binnenkort is alles opgelost. Ik woel mijn krullen los en loop naar de badkamer om snel een blik in de spiegel te kunnen werpen. Mijn adem stokt. Op het badkamerraam hangt een briefje.

Ik was het niet.
Luister naar mij.



Wordt vervolgd...  



1 opmerking:

  1. Ik wilde bijna gaan roepen: "Kijk dan in die dekenkist!" zoals we als kleuters deden bij een spannende poppenkastvoorstelling of kindertheater. ;o)

    BeantwoordenVerwijderen