vrijdag 28 december 2012

Briefgeheim (tweede en herziene versie)


Met trillende vingers maakt ze de envelop open, voorzichtig, zodat ze de inhoud niet zal beschadigen. Weer een brief, één velletje vol woorden in keurige regels. Ze kijkt naar het handschrift en graaft in haar geheugen. Het blijft haar bekend voorkomen, maar hoe ze ook piekert, het antwoord zit verstopt in een ver hoekje. Elke week komt er een brief, altijd op zaterdag. Ze draait zich om en loopt naar de kast waarin ze de rest van de brieven heeft opgeborgen. Het lezen stelt ze uit. Straks gunt ze zichzelf het genoegen. De ontvangen brieven heeft ze, gebundeld met een rode strik, verborgen achter de stapel fotoalbums. De nieuwe brief legt ze er bovenop. Vol verwachting.

Het is ongeveer zes maanden geleden begonnen. Toen viel de eerste brief op de mat. Ademloos had ze hem gelezen. Wie schreef dit? Hoe was dit mogelijk? Keer op keer herlas ze de brief. De tweede brief, een week later, was zo mogelijk nog verrassender. Hierna is haar leven nooit meer hetzelfde geworden. Iedere week ontvangt ze een nieuwe brief. Tegenwoordig voelt ze al op vrijdag de spanning in haar lijf sluipen en kan ze amper wachten tot zaterdagochtend. Hoe goed ze haar best ook doet om het te verbergen, haar omgeving begint te merken dat er iets met haar aan de hand is. Niet dat iemand ooit heeft gezien dat ze deze brieven ontvangt, ze bewaart haar geheim angstvallig in haar hoofd, hart en kast.

Ze weet zeker dat er voorlopig niemand in huis is. Met voorzichtige stappen loopt ze naar de kast, dralend, alsof ze het moment nog even wil uitstellen. Nieuwsgierigheid en angst voeren een strijd. Ze grist de brief van de stapel en haalt hem snel uit de envelop. Zuchtend glijdt ze met haar rug langs de muur op de grond. Daar zit ze dan, haar benen voor zich uitgestrekt en haar rug en hoofd steunend tegen de koele muur.
Hitte verspreidt zich door haar lichaam als ze de eerste woorden leest. Dit had ze niet verwacht.

De eerste brief was nog niet zo heel erg bijzonder. Inmiddels zijn de brieven –voor haar althans– steeds extremer geworden. De eerste stappen waren goed te volgen, elke week weer, maar dit…dit kan toch niet?
Ze zucht. Het liefst zou ze deze en alle vorige en volgende brieven weggooien. Ze durft het niet. Ze is te bang voor wat er dan kan gebeuren.
Minutenlang staart ze voor zich uit. Haar gedachten razen door haar hoofd, maar komen steeds weer op hetzelfde punt uit: ze kan en mag de brieven niet negeren.

De angst voor wat er zal gebeuren als ze dát doet, is te groot. Het antwoord wil ze niet weten, maar het alternatief is minstens zo erg.
Als deze brief al zó ver gaat, wat kan ze dan in de volgende verwachten? Ze wil haar leven niet laten beheersen door deze brieven. De uitweg ziet ze echter niet. Niet nu.
Snel stopt ze de laatste brief onder de rode strik. Ze heeft nog tijd tot maandag. Dan zal ze hem opnieuw moeten lezen, keer op keer, om alles goed in zich op te nemen en de instructies te onthouden.

Op het moment dat ze de kast sluit, hoort ze de achterdeur. Ze wrijft met haar handpalmen over haar rok om het zweet weg te vegen. Niemand mag haar zo zien. Niemand mag het weten. Niemand zal het begrijpen. Niemand. Plotseling wordt ze overvallen door een angstaanjagend gevoel van eenzaamheid. Ze voelt zich steeds verder verwijderd van haar veilige, geborgen leventje van vroeger. Niemand die het weet, niemand die het merkt. Ze staat er nu alleen voor, samen met de briefschrijver.
Haar man komt binnen en geeft haar een vluchtige kus op haar wang. Ze glimlacht en vraagt: ‘koffie?’.

Als ze samen aan de keukentafel zitten, twijfelt ze even. Zal ze het hem vertellen? Hoe zal hij reageren als hij hoort dat ze al zes maanden lang elke week een brief ontvangt?
De gedachte alles er uit te gooien, komt plotseling in haar op en stopt ze net zo snel weer weg. De bezwaren wegen te zwaar. Ze kan natuurlijk niet doodleuk de brieven noemen zonder iets over de inhoud te vertellen. Hij zal direct willen weten wat er in staat en vooral ook wie deze brieven schrijft. Misschien wil hij ze zelfs wel lezen of stelt hij voor om naar de politie te gaan.
Hoe graag ze dit ook met iemand zou willen delen, het kan gewoonweg niet, ze is te bang voor de gevolgen.

Haar verleden heeft haar achterhaald. Het blijft altijd deel uitmaken van wie ze is, hoe hard ze ook probeert om er aan te ontsnappen. Het wordt steeds erger. Zelfs haar toekomst haalt haar in.

Degene die de brieven schrijft weet alles van haar. Hij of zij – ze denkt dat het een hij is – begon met schrijven over haar verleden. Later kwamen er steeds meer feiten bij uit het heden. Inmiddels hebben de brieven een luguber karakter gekregen. Elke week krijgt ze een brief waarin staat beschreven hoe haar komende week er uit zal zien. In detail wordt verteld wat er gaat gebeuren en hoe ze daar op zal reageren. Ze heeft geprobeerd deze voorspelde toekomst te negeren, maar dat lukt niet. Dag na dag gaat ze steeds meer haar leven leiden zoals in de brieven beschreven staat. Ze volgt een heel andere richting dan ze normaal zou doen. Niet zíj bepaalt haar leven, maar de briefschrijver.

Ze moet dit alleen doen. Niemand zal het begrijpen. Haar man weet alles van haar, ook haar verleden, maar hij zal nooit snappen dat ze de brieven volgt. Of wel?
Ze slaakt een diepe zucht, maar trekt meteen haar gezicht weer in de plooi. Haar man kijkt haar de laatste tijd toch al zo onderzoekend aan. Hij heeft al een paar keer gevraagd of er iets aan de hand is. Tot nu toe heeft ze hem steeds om de tuin kunnen leiden met een vaag antwoord. Het is de vraag hoe lang ze dit toneelspel volhoudt. Ook hij moet toch merken dat ze elke week een beetje meer verandert en dat ze andere keuzes maakt?
De verwarring in haar hoofd neemt toe; haar verleden, heden en toekomst, alles loopt door elkaar heen. Ze neemt zichzelf voor om maandag heel rustig alle brieven te herlezen en dan te bepalen welke stappen ze gaat zetten. Kost wat kost wil ze ontdekken wie de briefschrijver is. Ze gaat hier een einde aan maken. Zíj bepaalt toch hoe haar leven verloopt? Resoluut kijkt ze haar man aan. Twee dagen langer houdt ze dit nog wel vol.

Zondagnacht. Ze ligt te woelen in bed. Elk uur hoort ze de kerkklokken slaan, maar de slaap wil niet komen. Starend in het donker neemt ze -nog een keer- in gedachten alle brieven van de afgelopen maanden door. De brief die zaterdag werd bezorgd heeft ze nog maar één keer gelezen en ze kan zich niet alle details herinneren. Hoe meer ze daaraan denkt, hoe meer ze de behoefte krijgt om naar beneden te gaan om de brief te lezen. Zou ze dat doen? Wat als haar man wakker wordt en haar beneden vindt? In bed blijven liggen heeft geen zin, als ze zo blijft draaien en zuchten maakt ze hem natuurlijk ook wakker.

Zachtjes rolt ze zich op haar zij en stapt uit het bed. Met haar handen zoekend langs de muur en de trapleuning vindt ze in het donker de weg naar beneden. Haar adem houdt ze in tot ze bij de kast staat. Pas dan merkt ze de verkramping in haar lijf en haar gebalde vuisten op. Ze pakt het stapeltje brieven uit de kast, knipt de schemerlamp aan en gaat zitten in de schommelstoel in de hoek. Eerst legt ze een boek binnen handbereik; als haar man naar beneden zou komen, kan ze dit snel boven op de brieven leggen. Vervolgens pakt ze de eerste brief van de stapel. Zo leest ze, heel zorgvuldig, alle brieven nogmaals door totdat ze bij de laatste brief is aanbeland.

Ergens vanuit haar achterhoofd knaagt het besef zich langzaam maar zeker naar voren. De briefschrijver, ze weet wie het is! Trillend zit ze in haar stoel. Minutenlang.
Waarom doet hij dit? Waarom wil hij elke stap die ze zet voorschrijven en controleren? Hij laat haar dingen doen die ze nooit eerder deed. Onbegrip en angst razen voorbij, een beklemmend gevoel grijpt haar vast.

De stapel brieven neemt ze mee naar het toilet. Ze verscheurt de brieven, één voor één, met langzame gebaren. De snippers dwarrelen naar beneden en resoluut spoelt ze het toilet door. Zo. Weg ermee. Wat nu?
Voordat ze de tijd krijgt om hierover na te denken, hoort ze een bonkend geluid. Hij komt haar halen! Ze pakt de telefoon, toetst 112 in, maar haar stem laat haar in de steek. Een gorgelend geluid ontsnapt aan haar keel. Ze gooit de telefoon weg, rukt de voordeur open en rent op blote voeten naar buiten. Rennen, weg van hier! Ze struikelt over een vergeten boomstronk en klapt met haar hoofd tegen de boom.

Over haar gesloten oogleden glijdt een licht. Ze opent haar ogen. Blauw licht flitst tussen de bomen. Koplampen draaien naar haar toe en ze wordt gevangen in het felle licht, in haar dunne nachtpon. Wielen komen schuivend tot stilstand, zand spat op. Een autoportier wordt opengegooid, maar tegelijkertijd komt er vanaf de andere kant iemand aanrennen. Hijgend staat hij stil en knielt bij haar neer.
Haar man, de briefschrijver! Ze knippert met haar ogen en begrijpt niet wat hij tegen haar zegt. Zijn stem verflauwt en de lichtbundels worden donker. Het laatste wat ze voelt is dat hij haar vastpakt.

Een ritmisch geluid maakt haar wakker. Piep. Piep. Piep. Het ritme van de piep loopt synchroon met het bonken in haar hoofd. Onophoudelijk. Piep en dreun, alsof ze samen dansen. Ze kreunt en wil haar hand naar haar hoofd brengen. Dat lukt niet, ze zit vast, haar polsen zijn vastgebonden. Voorzichtig beweegt ze haar voeten, haar benen, haar hoofd. Dat lukt nog, gelukkig. Haar vingers voelen raar aan, alsof ze van dikke klei zijn gemaakt, maar ze kan ze nog wel bewegen. Met een ruk probeert ze haar rechterpols los te trekken.

Een hand sluit zich dwingend om haar pols. ‘Rustig nou,’ fluistert iemand in haar oor, ‘je moet rustig blijven liggen.’ Ze spert haar ogen wijd open. Het is haar man!
Paniek neemt bezit van haar. Verwoed probeert ze zich te herinneren wat er is gebeurd. Het verscheuren van de brieven, haar val tegen de boom en de blauwe lichten. Er was toch hulp gekomen, ze kwamen haar toch redden? Hoe kan het dan dat ze nu door hem gevangen wordt gehouden?

Voetstappen komen dichterbij en ze draait haar hoofd naar links. Een witte jurk en witte schoenen. Een verpleegster? ‘Eindelijk. U bent wakker. Het is belangrijk dat u rustig blijft. U hebt een flinke smak gemaakt, maar alles komt goed’.
Ze draait haar hoofd naar rechts, naar haar man en weer naar links, naar de verpleegster. ‘Waar ben ik?’ klinkt het schor.
‘U bent in het ziekenhuis, omdat u met uw hoofd tegen een boom was gevallen. We houden u ter observatie vannacht hier, maar waarschijnlijk mag u morgen al weer fijn met uw man naar huis.’ ‘Neeeeeeeeeeeee,’ schreeuwt ze, ‘neeeeeeeeeeeeeeeeeeee.’
Zorgelijk kijkt de verpleegster haar aan. ‘Misschien moeten we haar toch nog een kalmerend middel toedienen,’ zegt ze en ze draait zich om en loopt weg.

Haar man streelt zacht haar hand. ‘Dit is allemaal heel anders uitgepakt dan de bedoeling was. Ik zal het je uitleggen. Echt, ik zal je alles vertellen, maar nu moet je rusten.’ De verpleegster staat ineens weer naast haar bed en voor ze het in de gaten heeft, verstilt alles om haar heen en glijdt ze weer weg in het donker.

De volgende ochtend is het bonken in haar hoofd een zachte klop geworden. Ze voelt zich stukken beter. Het geroezemoes van stemmen en het geklik van voetstappen op de gang vormen een geruststellend achtergrondgeluid. Ze slaakt een zucht. Haar man zit naast haar bed, zijn hoofd voorover gezakt, diep in slaap.
Ze zou hem wakker willen maken om de verklaring uit hem te rammen, maar ze moet rustig in bed blijven liggen. Stilletjes denkt ze terug aan hun leven samen. Het begon zo mooi, zij was hevig verliefd en hij zo romantisch. Hun liefde was sterk. Langzaamaan was hun leven in een sleur geraakt. Tot de laatste maanden. De laatste tijd was alles veranderd.

Iedere brief was een stap verder gegaan. Ze kreeg opdrachten, elke week weer. Ze deed dingen die ze nooit eerder deed. Spannend was het, dat wel. Hun leven samen was weer leuk geworden. Zou hij daarom die brieven hebben geschreven? Hij had toch ook gewoon kunnen zeggen dat hij de sleur wilde doorbreken?
Haar man opent zijn ogen en ziet haar vragende blik. Hij schraapt zijn keel en begint te vertellen. Over hun leven samen en de twijfels die hij had gekregen. De keren dat hij had geprobeerd er met haar over te praten, maar dat het telkens weer op ruzie was uitgedraaid, omdat hij niet de juiste woorden kon vinden. De beschuldigingen over en weer en zijn machteloze gevoel omdat ze uit elkaar dreven.

Zo was het ontstaan. Alles wat hij niet kon zeggen, had hij opgeschreven. Toen het eenmaal op papier stond, wilde hij het ook aan haar kwijt, dus had hij er een brief van gemaakt en deze opgestuurd. Anoniem. Het was te eng om toe te geven dat hij het was die dit bedacht. Natuurlijk wist hij wel dat hij haar uiteindelijk zou moeten vertellen dat hij de briefschrijver was, maar hoe meer brieven hij verstuurde, hoe moeilijker het werd om er voor uit te komen. Hoe leuker hun leven weer was geworden, hoe groter ook het dilemma werd. Stoppen was toen al lang geen optie meer. Hun verwarde dubbelleven is onomkeerbaar geworden. De condoleancebrief valt op de mat.



© Rijnmeermin



De eerste versie van dit verhaal publiceerde ik in september 2012.
Dit is de tweede, herziene versie.

2 opmerkingen:

  1. Wat een verhaal! Knap geschreven, het is goed opgebouwd en als lezer moet je het uitlezen of je wilt of niet. En dan ineens die laatste regel: geniaal. Mijn complimenten!
    Groetjes, Kakel

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooi verhaal! Staat deze versie ook op literairwerk?
    Ik heb nog één overweging voor je. De aanloop naar het slot is veel uitleg van 'je' man, voor mij schept dat wat afstand. Misschien is het leuk/dichter op de huid om thuis te komen zonder uitleg van je man. Hij en 'jij' durven er niet meer over te beginnen, het moment is voorbij gegaan. Dan weer een brief, die wij met 'jou' mee kunnen lezen waarin de uitleg staat en tot slot je geniale uitsmijter.
    Maar ook zonder een aanpassing al een mooi verhaal.

    BeantwoordenVerwijderen