zaterdag 20 oktober 2012

Sprong in het diepe (deel 7 - slot)

Zie ook deel 1: http://rijnmeermin.blogspot.nl/2012/10/sprong-in-het-diepe-deel-1.html
Zie ook deel 2: http://rijnmeermin.blogspot.nl/2012/10/sprong-in-het-diepe-deel-2.html
Zie ook deel 3: http://rijnmeermin.blogspot.nl/2012/10/sprong-in-het-diepe-deel-3.html
Zie ook deel 4: http://rijnmeermin.blogspot.nl/2012/10/sprong-in-het-diepe-deel-4.html

Zie ook deel 5: http://rijnmeermin.blogspot.nl/2012/10/sprong-in-het-diepe-deel-5.html
Zie ook deel 6: http://rijnmeermin.blogspot.nl/2012/10/sprong-in-het-diepe-deel-6.html


Kermend valt hij op zijn knieĆ«n. Hij huilt met lange uithalen en met een pijnlijk vertrokken gezicht, terwijl grote tranen over zijn wangen biggelen. Bas en Marieke kijken sprakeloos toe. Dit is een heel andere Herman dan ze hiervoor hebben gezien. Hij houdt Hector stevig vast, alsof hij hem nooit meer wil laten gaan. ‘Hector. Mijn vriend. Mijn enige vriend. Wat heb ik gedaan?’ Herman pakt de bijl vast en smijt hem met een flinke zwaai weg.
‘Rotbijl. Jij verpest altijd alles.’
Marieke knielt neer bij Herman en slaat troostend een arm om zijn schouders. ‘Kom, we nemen Hector mee naar de steenfabriek. We gaan samen even opwarmen bij het vuur.’

Herman laat zich willoos meevoeren door Marieke. Bas loopt er voorzichtig achteraan met Hector in zijn armen. Het lijkt of de weg terug naar de steenfabriek tien keer zo lang is geworden. Bas legt Hector neer, pakt de deken en slaat die voorzichtig om hem heen.
Herman staart wezenloos voor zich uit. Snot en tranen druppelen van zijn verweerde gezicht. Na nog een paar diepe snikken snuit hij zijn neus in de punt van zijn bloes.

Marieke en Bas kijken stilzwijgend naar de grote man, gebroken door zijn verdriet. Na een korte aarzeling begint Herman te vertellen. Tijdens zijn verhaal verbeteren zijn uitspraak en zinsbouw, de woorden rollen steeds sneller uit zijn mond. Zijn zwijgzaamheid is verbroken.

‘Het begon op 2 november 1966. Ik was 9 jaar. Woonde samen met mijn vader en moeder in het dorp. Op die dag stond het dorp op zijn kop. Iedereen had het erover. Een vrouw had haar 5 kinderen in hun slaap vermoord met een bijl. Ik kende de kinderen, ze woonden een paar straten verderop. Niemand begreep het, want het was altijd zo’n vriendelijke vrouw. Iedereen was van slag, ik ook. Ik weet nog dat ik de nacht erna amper heb geslapen.’

Herman pauzeert en legt zijn hand op de kop van Hector. Met een afwezige blik streelt hij hem over zijn neus. Hij kijkt, knippert een paar keer met zijn ogen en vertelt verder.

‘De volgende dag kwam mijn vader uit de schuur. Hij was boos op mij. Ik weet niet meer waarom. Hij had een bijl in zijn hand en kwam mij achterna. Ik was hem te snel af, liet hem struikelen en pakte de bijl van hem af. Ik rende en rende. Mijn moeder stond vreselijk te gillen, maar mijn vader hield haar stevig vast en zei tegen haar dat ik moest gaan.
Ik was helemaal in paniek, rende naar de dijk en sprong in de Rijn met de bijl nog in mijn hand. Gelukkig kon ik goed zwemmen. Na een stuk onder water te hebben gezwommen, ben ik weer boven gekomen en aan wal gegaan. Ik heb me verstopt in een loods van de scheepswerf. Daar heb ik die nacht geslapen. Heel vroeg in de ochtend ben ik daar vertrokken, omdat ik niet ontdekt wilde worden door de mannen van de scheepswerf.
Ik liep verder tot in de Millingerwaard, daar was ik al zo vaak geweest, dat was bekend terrein voor mij. Mijn opa had vroeger bij de steenfabriek gewerkt. Uren had hij mij daarover verteld, zo trots als hij was dat hij tot het steenovenvolk had behoord. Opa nam me ook vaak mee naar de oude steenfabriek. Onderweg er naar toe vertelde hij me alles wat hij wist over de natuur. Over de bomen langs de rivier, de ooibossen met zwarte populieren en schietwilgen die groeien in de verlaten kleiputten en de brandnetelvlaktes met gele lissen en watermunt.’

Herman pauzeert met een naar binnen gekeerde, weemoedige blik op zijn gezicht. Bas en Marieke kijken naar Herman die opgesloten lijkt te zitten in zijn breekbare stilte. Hij slikt een paar keer en vervolgt zijn verhaal.

‘Gedurende een paar dagen waren een paar mannen met honden in dit gebied. Ik denk dat ze mij zochten. Elke dag vond ik een andere schuilplek, totdat ze niet meer kwamen. Daarna heb ik eigenlijk altijd in de steenfabriek gewoond. De verhalen van mijn opa kwamen goed van pas. Ik wist welke planten ik wel en niet kon eten. Dieren doden kon ik in het begin niet, maar ik moest wel. Ik begon met kleine beesten. Toen de Galloways in de Millingerwaard kwamen, heb ik na lang aarzelen ook de stap gewaagd om die te doden. Heel af en toe, zodat het niet op zou vallen. Dan had ik weer een hele tijd te eten. Het werd steeds drukker met toeristen, vooral toen de Millinger Theetuin populair werd. ’s Avonds ging ik er naar toe, om de achtergebleven etensresten op te eten. Heel af en toe bleven fietstoeristen overnachten in het gebied. Als ze ’s nachts in hun tent lagen en er kleding buiten hing te drogen, pakte ik die altijd snel weg. Zo ben ik ook aan een paar boeken gekomen. Lezen deed ik altijd graag. Nu zijn er bijna alleen nog maar losse bladzijden over. De steenfabriek is gelukkig niet zo interessant, dus dat bleef een goede plek voor mij. Twee keer ben ik gezien door toeristen, maar ze hadden gelukkig niet in de gaten dat ik hier woon.’

Marieke kan zich geen dag voorstellen zonder een douche en een telefoon. Ze luistert ademloos toe. Af en toe pakt ze de hand van Bas en knijpt er even in. Dit is allemaal echt gebeurd. Dit gebeurt nu echt. Bas en Marieke durven het verhaal van Herman niet te onderbreken. Hij heeft zo lang gezwegen dat hij niet meer te stuiten is.

‘Een paar jaar geleden kwam er zo maar een hond aanlopen. Hector noemde ik hem, naar de schrijver van het boek ‘Alleen op de wereld’. Omdat ik dat ook was. Alleen op de wereld. Totdat hij kwam. Een paar keer ben ik naar het industrieterrein gegaan. Ik had een opslagplaats van hondenbrokken ontdekt. Die waren voor hem en soms voor mij. Nu is hij dood. Mijn vriend.’

Herman slikt een paar keer en zucht.

‘Ik heb er een paar keer aan gedacht om terug te gaan naar het dorp, maar ik durfde niet. Het leven alleen beviel steeds beter en ik had geen behoefte aan mensen om mij heen. Mensen zijn onberekenbaar. Dat is een feit. Soms doet iemand iets volslagen onverwachts en besef je opeens dat je hem helemaal niet kent.’

De zacht uitgesproken woorden hebben een verlammend effect op Marieke. Ze blijft doodstil zitten. Ze stelt geen vragen. Ze zegt helemaal niets. Bas doorbreekt na een paar minuten de stilte. ‘Waarom viel je ons aan?’

‘Jullie kwamen te dichtbij. Ik zag jullie oplettende blik toen jullie het karkas vonden. Ik werd bang. Als ik bang ben doe ik domme dingen. Mijn stilte en eenzaamheid was de laatste weken steeds meer een last geworden. Misschien wilde ik wel ontdekt worden, ik weet het niet.’

Bas herinnert zich een artikel in de krant, enkele jaren geleden, waarin de bijlmoord werd beschreven. Hij probeert in gedachten de feiten weer terug te halen, maar kan zich niet veel meer herinneren. ‘In 1966 was je 9 jaar, je bent nu dus 55 jaar. Waarschijnlijk leven je ouders niet meer. Waarom ga je nu niet terug naar het dorp?’
‘Dat kan en wil ik niet meer. Daar liggen te veel herinneringen. Er zullen altijd mensen zijn die mij herkennen.’

Marieke vraag voorzichtig: ‘Wil je ons wel laten gaan? Wij zullen niemand over jou vertellen. Echt niet.’
Herman kijkt haar bedenkelijk aan en zwijgt.
‘Wacht. Ik heb een nog beter plan,’ roept Marieke ineens uit. ‘Je gaat met ons mee en wij laten je ergens achter, waar je maar wilt. Ergens waar niemand je kent. Ga met ons mee naar Groningen. Niemand kent je daar. Je vindt daar vast wel weer een plek om opnieuw te starten, dicht bij de natuur.’

‘Ik zal nooit weten wat mijn vader van plan was met die bijl en nu is het te laat om het hem nog te vragen,’ zegt Herman bedrukt. ‘Hier wil ik ook niet meer blijven. Niet zonder Hector.’ Aarzelend streelt hij de vacht van zijn trouwe hond.
Bas kijkt hem doordringend aan. ‘Neem de tijd om afscheid te nemen. Kies een mooie plaats om hem te begraven. Dat moet je alleen doen, zonder ons. Laat ons gaan. Denk na over het plan van Marieke. Ik beloof je dat wij terug zullen komen om jou op te halen.
We vinden samen echt wel een plek waar jij wilt wonen en als het nodig is, zijn wij in de buurt om jou te helpen.’

Twijfel, angst en verdriet is af te lezen van het gegroefde gezicht van Herman.
Besluiteloos schuifelt hij met zijn voeten over de grond. Dan verschijnt er een strijdvaardige blik in zijn ogen.
‘Goed. Ik waag opnieuw de sprong in het diepe.’
 




Zie achtergrondinformatie en bronvermelding: http://rijnmeermin.blogspot.nl/2012/10/achtergrondinformatie-en-bronvermelding_20.html





3 opmerkingen:

  1. Indrukwekkend hoe je al die details hierin hebt verwerkt. Waar blijven alle andere lezers?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Je volgde mijn verhaal op de voet, dat is heerlijk ok te weten. Dank je, Marja. Nu op naar het volgende!

      Verwijderen
  2. Knap schrijfwerk en research. Het verhaal krijgt hiermee een wending die je als lezer niet verwacht. Ik zie uit naar een volgend verhaal.

    BeantwoordenVerwijderen