Thomas komt
met grote stappen de keuken in gelopen en kijkt me verwonderd aan.
Ik frons
mijn wenkbrauwen en schud nee. Dat had ik niet moeten doen. ‘Wat is er aan de
hand?’ Thomas loopt rakelings langs de keukentafel en mist ternauwernood de
hand van Ben Pietersen. ‘Huh,’ klinkt vanonder de tafel. Thomas bukt en grijpt
de arm van Ben Pietersen stevig vast. Met één hand om zijn arm geklemd en de
andere aan zijn been, schuift hij hem naar voren. Ineengedoken, met zijn armen
zijn hoofd beschermend, blijft Ben Pietersen op de keukenvloer zitten. ‘Ik was
het niet.’ Zijn gedempte, hoge stem klinkt smekend.
Thomas en ik
kijken elkaar vragend aan. De forse man, die mij eerder zoveel angst inboezemde,
gedraagt zich als een kind. ‘Kom maar weer zitten, Ben. Je koffie wordt koud.’
Ik hoop dat ik -in korte tijd- voldoende zijn vertrouwen heb gewonnen. De
grote, hoekige man schuift omzichtig op de keukenstoel, zijn hoofd gebogen.
Luuk
stuift de keuken in en blijft plotsklaps onbeweeglijk staan als hij Ben ziet
zitten.
‘Hoi,’ zegt
hij onbevangen. Charlie gaat naast de stoel van Ben zitten en legt zijn poot op
zijn knie. Het lijkt of de vrijmoedigheid van Charlie de juiste snaar raakt.
Ben kijkt op en kijkt ons één voor één lang aan.
‘Dit is Ben,
de zoon van mevrouw Pietersen,‘ zeg ik bedaard. ‘Vertel eens Ben, waar ben je
al die tijd geweest? Ik hoorde van je moeder dat ze je al een paar jaar niet
had gezien.’ Ik besluit voorlopig de dood van zijn moeder te verzwijgen.
Zodra ik zijn
moeder noem, verschijnt een schuwe blik in de ogen van Ben. Er valt een
angstvallig lange stilte. Thomas kijkt Ben bemoedigend aan. Dan begint hij, traag
opdreunend, aan zijn relaas.
‘Ik heb altijd
bij mijn moeder gewoond. Eerst samen met mijn zusje en mijn vader, maar die
heeft bijna 30 jaar geleden zelfmoord gepleegd. Tenminste, dat dacht ik toen
nog.
Ik was 14 en mijn zusje 4. Zij werd uit huis geplaatst, omdat mijn moeder
het allemaal niet aankon. Mijn moeder was overspannen, maar leek bijna
opgelucht dat hij dood was. Pas veel later ging ik eraan twijfelen of het wel ècht
zelfmoord was geweest. Dat was toen de vrouw van de slager verongelukte. Mijn
moeder deed toen een paar rare uitspraken: dat de slager wel blij mocht zijn
met haar als buurvrouw en dat ze alles weer prima geregeld had. Ik vond dat
vreemd, maar begreep het niet.’
Ben Pietersen neemt een slok van zijn -waarschijnlijk inmiddels koud geworden- koffie en vervolgt zijn verhaal.
‘Een paar
jaar geleden wist ik het ineens zeker. Dat was op de dag dat de slager is
vermoord. Ik zag mijn moeder ’s ochtends vroeg hier uit de tuinpoort glippen
met een slagersbijl in haar handen. Toen ze ons huis binnen kwam, heb ik haar
opgewacht.
Ze ging volledig door het lint toen ik haar confronteerde met alles
wat ik had ontdekt en ging mij met de bijl te lijf. Ik ben gevlucht, nog in
pyjama, en heb me hier in de tuin verstopt. Ik wist niet waar ik naar toe moest
gaan. Na de begrafenis van de slager heb ik me verborgen gehouden in dit huis.
Ik kende de verborgen kamer, omdat ik hier vroeger altijd mocht komen spelen. Boven
op zolder stond een kist met verkleedkleren en pruiken. Die heb ik gebruikt om
af en toe toch naar buiten te kunnen als ik door het raam had gezien dat mijn
moeder wegging.
Toen kochten
jullie het huis. Ik heb geprobeerd jullie te waarschuwen voor mijn moeder.
Daarom heb ik die briefjes overal neergehangen, maar jullie wilden niet naar
mij luisteren. Mijn moeder was een seriemoordenaar. Om te voorkomen dat ze
jullie ook zou vermoorden, heb ik haar opgehangen in het trapgat. Dat was de
enige manier om haar te stoppen.’ Giechelend beëindigt Ben zijn verhaal. Hij
slaat met zijn vuisten op zijn knieën alsof hij zojuist een goede mop heeft
verteld. Het giechelen gaat na een minuut over in een onbedaarlijke lach.
Waanzin wordt weerspiegeld in zijn ogen. Zit het moorden in zijn genen?
Ik bijt op
mijn lippen, kijk Thomas vermanend aan om niet te reageren en zeg: ‘Ach, Ben,
ik vergeet helemaal om je een koekje aan te bieden. Thomas, schenk jij nog een keer
koffie in? Dan haal ik koekjes uit de stacaravan. Loop je even mee, Luuk?’
Vlug duw ik
Luuk naar buiten. In de caravan gris ik mijn mobiele telefoon van tafel en ik
bel 112.
******************
Ik heb mijn
paspoort al in mijn hand als ik mezelf meld bij de portier van de Pompekliniek.
Zoals elke
zaterdag word ik vriendelijk toegeknikt, maar zelfs na een paar maanden wordt
mijn paspoort nog steeds aandachtig bestudeerd. Nadat mijn handtas is gescand,
passeer ik de detectiepoort. Mijn broer Ben heeft TBS gekregen.
© Rijnmeermin
Wederom goed geschreven mooi tempo
BeantwoordenVerwijderenHeftig. Die zag ik niet aankomen. Petje af.
BeantwoordenVerwijderenSpannend tot het eind. Goed plot.
BeantwoordenVerwijderen